Amsterdammers hebben eigen uitspraken ontwikkeld voor doodgaan. Als een Amsterdammer komt te overlijden, dan ‘gaat hij de pijp uit’.
‘Als 'ie de pleiterik gaat maken, gaat alles naar de kinderen.’
‘Pleite gaan’ betekent ‘maak dat je wegkomt’.
‘Pleite’ is een Jiddisch woord uit het Hebreeuwse ‘Peleta’, wat ‘vlucht’ betekent.
‘Dat hij na zijn wilde leven nog steeds niet kassiewijle is.’
De woorden kassiewijle, kassiewijne, asjeweine komen van het Jiddische ‘hasjeweine’.
Dit betekent ‘weg’, ‘verdwenen’, ‘kapot’ of ‘dood’.
‘Nou, die geeft geen sjoege meer.’
‘Sjoege’ is een typisch Amsterdams woord.
Het komt uit de Bargoense geheimtaal, met vermoedelijk een oorsprong van het Jiddische ‘sjoewe’, wat ‘antwoord geven’ betekent.
Tsja, als je bent overleden, kan je geen antwoord – sjoege – meer geven.
‘Ach mens, krijg toch een wegtrekker!’
Als iemand bewusteloos raakt, dan heeft hij in het Amsterdams een wegtrekker.
Dus na je laatste wegtrekker ben je dus dood.
‘Hij heeft zichzelf naar de gallemiezen gezopen!’
Je kan naar de haaien, knoppen of de filistijnen gaan, maar de Amsterdammers zeggen ‘gallemiezen’.
Ook dit woord komt uit het Bargoense.
Toen opa de pijp uitging.
Amsterdam heeft een volkswijk ‘de Pijp’, maar het zou ook te maken kunnen hebben met een pijproker die zijn laatste trek nam.
Op zijn 89e besloot hij te gaan hemelen.
Persoonlijk mijn favoriet.
Alhoewel deze uitspraak ook in andere delen van het land werd gebruikt, wordt ‘gaan hemelen’ wel als typisch Amsterdamse uitspraak gezien.
Wanneer ik de kraaienmars blaas.
Als je een tuintje op je buik hebt.
Zijn rikketik is ermee uitgescheden.
Wanneer je een houten jas krijgt.
Het hoekie omgaan.