God draagt Jona op naar de verdorven stad Nineve te gaan. Nineve staat hier symbool voor het buitenland, voor de vreemde wereld van de heidenen, waar men de Heer niet kent. Maar Jona weigert dienst. Hij gaat niet naar Nineve. Hij vertrekt in de tegenovergestelde richting. Hij scheept zich in voor Tarsis. Dat is richting west, de richting van de nacht en van de dood. Hij daalt af in het ruim van het schip. Zo diep mogelijk. Daar valt hij in een diepe slaap. Maar de Heer ontketent een hevige storm. De matrozen trachten door het lot te achterhalen bij wie de schuld ligt. Het lot valt op Jona. Diese bekent dat hij op de vlucht is voor de Heer. Op eigen verzoek wordt hij overboord geworpen. Een grote vis slokt hem op. In de buik van de vis waant Jona zich in de onderwereld. Hij ziet er de dood voor ogen. Nu begint de ommekeer. Hij roept God om hulp en bidt om bevrijding. De Heer verhoort zijn gebed. Na drie dagen spuwt de vis Jona op het droge. Zo staat hij na zijn mislukte vluchtpoging opnieuw aan het vertrekpunt.
Voor de tweede maal wordt Jona naar Nineve gezonden. Nu vlucht hij niet. Hij gaat. Als het dan toch niet anders kan, zal hij die verdorven inwoners van Nineve eens duchtig de les lezen: 'Veertig dagen nog, en Nineve wordt met de grond gelijk gemaakt!'. Na deze donderpreek gaat Jona buiten de stad zitten afwachten wat er met Nineve zal gebeuren. Hij wil zien hoe de Heer de stad straft. De Heer is zo goed om voor Jona een schaduwrijke ricinusboom te laten opschieten. Die moet hem behoeden voor een zonnesteek. Vanuit de schaduw kan Jona zien hoe Nineve ten onder zal gaan. Maar na veertig dagen gebeurt er helemaal niets. Integendeel. De bewoners doen boete, zij roepen een vasten uit en bekeren zich. Het gevolg is dat God spijt krijgt van zijn plan om Nineve te gronde te richten. Hij brengt het niet ten uitvoer. Dat maakt Jona kwaad en nijdig. Hij bidt: 'Ach Heer, heb ik het niet gezegd, toen ik nog in mijn land was! Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten! Ik wist immers, dat U een genadige en barmhartige God bent, toegevend en rijk aan liefde, U hebt altijd berouw over onheil'.
Dan is het de beurt aan God om Jona de les te lezen. De auteur vertelt dit met veel humor. De Heer laat de ricinusboom, die Jona schaduw bezorgt, na één nacht verdorren. En Hij laat de zon harder schijnen dan ooit. Dat maakt Jona kwaad, erg kwaad. Dan spreekt de Heer: 'U bent begaan met die ricinusboom, waarvoor u niets hebt gedaan en die u niet hebt opgekweekt … Zou Ik dan niet begaan zijn met Nineve, de grote stad, waar zoveel mensen wonen?'.