Religie helpt om door de natuurlijke selectie te komen.
Godsdienst vervult een rol bij het beantwoorden van de diepere levensvragen, zoals die naar de zin van leven, tegenslag, ziekte en dood.
Verder biedt religie een visie op het morele onderscheid tussen goed en kwaad.
Religie helpt de samenleving te ordenen.
Psychologische theorieën zoeken het in de bijdrage van religie aan bijvoorbeeld de persoonlijke of collectieve identiteitsvorming.
In sociologische religie-theorieën wordt het samenbindend effect van religie benadrukt, zoals er trouwens ook gewezen wordt op de rol van religie in conflictvoering.
Ze bevordert zowel sociale cohesie als maatschappelijk onderscheid.
Ze legitimeert het bestaan van de eigen groep en zelfs natievorming (‘God, Nederland en Oranje’), en tegelijk versterkt ze het denken in wij-zij-relaties.
Ik denk dat religies onmiskenbaar functies hebben en dat die zeker het voortbestaan mee helpen verklaren.
Maar de meeste van de hierboven genoemde functies werken pas echt als er al een min of meer complete religie staat.
Voor de beginfase moet je veel meer denken aan een spel rond symbolische betekenissen, diepere levensvragen en machtsverhoudingen.
Dat heeft wel zijn eigen nut, maar rehabiliteert ook de rol van zingeving.
Zo’n benadering helpt om de overdaad in ideeën en rituelen te begrijpen.
Vandaar de regelmatige verschrijving: opium voor het volk.
Dat ‘voor’ is gedacht vanuit een functioneel middel-doeldenken in het belang van de onderdrukkers.
Als de voldoening die het spel geeft op zich voldoende reden is om dat spel te blijven spelen, dan vormen al die functies een bonus.